Sunday, October 31, 2004

 

1. Arrêt du 15 février 1999 FR+NL et 2.Arrêt du 27 juin 1996 NL + extrait FR

Numéro : JC992F1_1 Date : 1999-02-15 Juridiction : COUR DE CASSATION, SECTION FRANCAISE, 3E CHAMBRE Siège : CHARLIER -R apporteur : VERHEYDEN -Min. Public : LECLERCQ-Numéro de rôle : C980055F

COMPETENCE ET RESSORT. - MATIERE CIVILE. - Compétence. - Compétence d'attribution. - Jugements des juges de paix. - Parties. - Commerçants. - Contestation. - Bail commercial. - Obligations. - Juge d'appel. - Détermination. - Art. 9, 577, al. 2, et 591, 1°, Cjud.
Sommaire
Ressortit au tribunal de commerce en tant que juge d'appel la contestation entre commerçants relative aux obligations découlant du bail commercial qui les lie. Hormis les cas où l'objet de la demande n'est pas de la compétence du pouvoir judiciaire, toute décision sur la compétence renvoie s'il y a lieu la cause au juge compétent qu'elle désigne; cette disposition n'est toutefois pas applicable à la Cour de cassation lorsqu'elle casse, en raison de la violation d'une règle de compétence, une décision d'une juridiction autre que le tribunal d'arrondissement. (Solution implicite).

-CODE JUDICIAIRE,ART 9-CODE JUDICIAIRE,ART 577,L2-CODE JUDICIAIRE,ART 591,1°
LA COUR, Vu le jugement attaqué, rendu le 30 juin 1997 par le tribunal de première instance de Bruxelles, statuant en degré d'appel; Vu l'ordonnance du 10 décembre 1998 du premier président renvoyant la cause devant la troisième chambre; Sur le moyen pris de la violation des articles 9, 577 et 591, 1°, du Code judiciaire, en ce que le jugement attaqué se déclare compétent pour connaître de l'appel de la demanderesse et de l'appel incident de la défenderesse dirigés contre le jugement a quo et, confirmant ledit jugement, déboute la demanderesse de son action en paiement d'une somme de 582.805 francs à titre de restitution de charges locatives depuis 1990 et de précomptes immobiliers depuis 1989 payés indûment dans le cadre du bail commercial liant les parties, aux motifs que "le litige portant sur un louage d'immeuble ressortit à la compétence spéciale et d'ordre public du juge de paix en vertu de l'article 591 du Code judiciaire et les contestations dont le juge de paix connaît, quel que soit le montant de la demande, et de manière impérative par application de l'article 591 du Code judiciaire, relèvent en degré d'appel du juge d'appel ordinaire à savoir le tribunal de première instance, même lorsque les deux parties sont commerçantes", alors que si aux termes de l'article 577, alinéa 1er, du Code judiciaire, le tribunal de première instance connaît de l'appel des jugements rendus en premier ressort par le juge de paix, l'article 577, alinéa 2, du même code dispose toutefois que le tribunal de commerce connaît néanmoins de l'appel des jugements rendus en premier ressort par le juge de paix s'ils portent sur des contestations entre commerçants relatives à des actes réputés commerciaux par la loi ou sur des contestations relatives aux lettres de change; que cette dernière disposition est générale et ne fait aucune distinction selon que la contestation ressortit à la compétence générale du juge de paix ou à la compétence spéciale de ce magistrat organisée par l'article 591 du Code judiciaire; que la contestation qui opposait en l'espèce les parties, toutes deux sociétés commerciales, devant le juge de paix du septième canton de Bruxelles était relative à la restitution de charges et précomptes immobiliers indûment réclamés par la défenderesse dans le cadre de l'exécution d'un bail commercial; que le litige portait ainsi sur une contestation entre commerçants relative à un acte réputé commercial par la loi; qu'une telle contestation était dès lors, conformément à l'article 577, alinéa 2, du Code judiciaire, attribuée par la loi au tribunal de commerce, siégeant en degré d'appel, et ce même si elle ressortissait également à la compétence spéciale du juge de paix organisée par l'article 591, 1°, du Code judiciaire; que la compétence d'attribution ou ratione materiae ne peut, aux termes de l'article 9 du Code judiciaire, être étendue; qu'elle est partant d'ordre public et que les parties ne peuvent y renoncer; que le jugement attaqué qui, pour les motifs qu'il énonce, se déclare dès lors compétent pour connaître du litige et qui reçoit les appels dirigés contre une décision du juge de paix statuant sur une contestation entre commerçants relative à un contrat de bail c ommercial les liant, viole les articles 9, 577 et 591, 1°, du Code judiciaire :

Attendu qu'aux termes de l'article 591, 1°, du Code judiciaire, le juge de paix connaît, quel que soit le montant de la demande, des contestations relatives aux louages d'immeubles et des demandes connexes qui naîtraient de la location d'un fonds de commerce;
Qu'en vertu de l'article 577, alinéa 2, du même code, l'appel des décisions rendues en premier ressort par le juge de paix sur les contestations entre commerçcants et relatives aux actes réputés commerciaux par la loi ou aux contestations relatives aux lettres de change est porté devant le tribunal de commerce; Attendu que cette dernière disposition s'applique à tous les litiges qui y sont visés, en ce compris ceux qui relèvent de la compétence spéciale du juge de paix en matière de baux;
Attendu que, dès lors qu'il constate, par référence aux motifs du premier juge qu'il s'approprie, que le litige oppose deux sociétés commerciales et qu'il porte sur les obligations découlant du bail commercial qui lie ces parties, le jugement attaqué qui décide que le tribunal de première instance est compétent pour connaître de ce litige en degré d'appel, viole les dispositions visées par le moyen;
Que le moyen est fondé; PAR CES MOTIFS, Casse le jugement attaqué; Ordonne que mention du présent arrêt sera faite en marge du jugement cassé; Réserve les dépens pour qu'il soit statué sur ceux-ci par le juge du fond; Renvoie la cause devant le tribunal de première instance de Nivelles, siégeant en degré d'appel.
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Numéro : RC992F1_1 Date : 1999-02-15 -Juridiction : HOF VAN CASSATIE, FRANSTALIGE AFDELING, 3E KAMER- Siège : CHARLIER-Rapporteur : VERHEYDEN-Min. Public : LECLERCQ- Numéro de rôle : C980055F

Chapeau
BEVOEGDHEID EN AANLEG. - BURGERLIJKE ZAKEN. - Bevoegdheid. - Volstrekte bevoegdheid (Materiële. Persoonlijke). - Vonnissen van de vrederechters. - Partijen. - Kooplieden. - Geschil. - Handelshuurovereenkomst. - Verplichtingen. - Appelrechter. - Bepaling. - Art. 9, 577, tweede lid, en 591, 1°, GerW.

Een geschil tussen kooplieden over de verplichtingen die voortvloeien uit de tussen hen gesloten handelshuurovereenkomst, behoort tot de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel als appèlrechter. Buiten het geval waarin het voorwerp van de vordering niet tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht behoort, verwijst elke beslissing inzake bevoegdheid in voorkomend geval de zaak naar de bevoegde rechter die zij aanwijst; die bepaling is evenwel niet van toepassing op het Hof van Cassatie, wanneer het, wegens schending van een bevoegdheidsregel, een beslissing van een ander rechtscollege dan van de arrondissementsrechtbank vernietigt (Impliciet).

HET HOF, Gelet op het bestreden vonnis, op 30 juni 1997 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel; Gelet op de op 10 december 1998 door de eerste voorzitter gewezen beschikking, waarbij de zaak naar de derde kamer werd verwezen; Over het middel : schending van de artikelen 9, 577 en 591, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, doordat de rechtbank zich in het bestreden vonnis bevoegd verklaart om kennis te nemen van het hoger beroep van eiseres en van het incidenteel beroep van verweerster, die tegen het beroepen vonnis zijn ingesteld, en, met bevestiging van voornoemd vonnis, de door eiseres ingestelde vordering tot terugbetaling van het bedrag van 582.805 frank, bestaande uit de huurlasten vanaf 1990 en de onroerende voorheffing vanaf 1989, die zij in het kader van de tussen de partijen gesloten handelshuurovereenkomst ten onrechte had betaald, verwerpt op grond dat "het geschil betrekking heeft op de huur van een onroerend goed en dus, krachtens artikel 591 van het Gerechtelijk Wetboek, tot de bijzondere en van openbare orde zijnde bevoegdheid van de vrederechter behoort, en dat de geschillen waarvan de vrederechter, ongeacht het bedrag van de vordering, met toepassing van artikel 591 van het Gerechtelijk Wetboek, moet kennisnemen, in hoger beroep voor de gewone appèlrechter, te weten de rechtbank van eerste aanleg, moeten worden gebracht, zelfs als beide partijen kooplieden zijn", terwijl de rechtbank van eerste aanleg weliswaar luidens artikel 577, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, kennisneemt van het hoger beroep tegen de vonnissen die in eerste aanleg door de vrederechter zijn gewezen, maar artikel 577, tweede lid, van voornoemd wetboek bepaalt dat de rechtbank van koophandel niettemin kennisneemt van het hoger beroep tegen de in eerste aanleg door de vrederechter gewezen vonnissen, als zij betrekking hebben op geschillen tussen kooplieden inzake handelingen die de wet als daden van koophandel aanmerkt of op geschillen inzake wisselbrieven; laatstgenoemde bepaling een algemene strekking heeft, en geen enkel onderscheid maakt naargelang het geschil tot de algemene bevoegdheid van de vrederechter behoort, dan wel tot de bij artikel 591 van het Gerechtelijk Wetboek aan die magistraat toegekende bijzondere bevoegdheid; het geschil dat te dezen, tussen de partijen die beide handelsvennootschappen zijn, voor de vrederechter van het zevende kanton van Brussel liep, strekte tot de terugbetaling van de door verweerster ter uitvoering van een handelshuurovereenkomst ten onrechte gevorderde lasten en onroerende voorheffingen; het geschil aldus een geschil was tussen kooplieden en betrekking had op een handeling die de wet als een daad van koophandel aanmerkt; een dergelijk geschil, bijgevolg, overeenkomstig artikel 577, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, tot de wettelijke bevoegdheid behoorde van de rechtbank van koophandel, zitting houdende in hoger beroep, zelfs als dat geschil tevens behoorde tot de bij artikel 591, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek aan de vrederechter toegekende bijzondere bevoegdheid; de volstrekte bevoegdheid of materiële bevoegdheid, luidens artikel 9 van het Gerechtelijk Wetboek, niet kan worden uitgebreid; zij bijgevolg de openbare orde raakt en de partijen er niet van kunnen afzien; de rechtbank, nu zij zich om de in het bestreden vonnis aangegeven redenen, derhalve bevoegd verklaart om kennis te nemen van het geschil en kennisneemt van de hogere beroepen tegen een beslissing van de vrederechter over een geschil tussen kooplieden inzake een tussen hen gesloten handelshuurovereenkomst, derhalve de artikelen 9, 577 en 591, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek schendt; Overwegende dat luidens artikel 591, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, de vrederechter, ongeacht het bedrag van de vordering, kennisneemt van geschillen betreffende de verhuring van onroerende goederen en van de samenhangende vorderingen die ontstaan uit de verhuring van een handelszaak; Dat, krachtens artikel 577, tweede lid, van voornoemd Wetboek, hoger beroep tegen de beslissingen, door de vrederechter in eerste aanleg zijn gewezen inzake geschillen tussen kooplieden betreffende de handelingen die de wet als daden van koophandel aanmerkt of inzake geschillen betreffende wisselbrieven, voor de rechtbank van koophandel gebracht wordt; Overwegende dat laatstgenoemde bepaling van toepassing is op alle erin opgesomde geschillen, met inbegrip van de geschillen die tot de bijzondere bevoegdheid van de vrederechter inzake huurovereenkomsten behoren; Overwegende dat de appèlrechters, daar zij, met verwijzing naar de door hem overgenomen redenen van de eerste rechter, vaststellen dat de twee procespartijen handelsvennootschappen zijn en dat het geschil betrekking heeft op de verplichtingen die voortvloeien uit de tussen die partijen gesloten handelshuurovereenkomst, en daar zij beslissen dat de rechtbank van eerste aanleg bevoegd is om in hoger beroep van dat geschil kennis te nemen, de in het middel aangegeven bepalingen schenden;

Dat het middel gegrond is; OM DIE REDENEN, Vernietigt het bestreden vonnis; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde vonnis; Houdt de kosten aan en laat de uitspraak daaromtrent aan de feitenrechter over; Verwijst de zaak naar de Rechtbank van Eerste Aanleg te Nijvel, zitting houdende in hoger beroep.
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx

Numéro : JC966R3_1 Date : 1996-06-27 Juridiction : COUR DE CASSATION, SECTION NEERLANDAISE, 1E CHAMBRE Siège : BAETE-SWINNEN Rapporteur : WAUTERS M in. Public : DE SWAEFNuméro de rôle : C950360N

LOUAGE DE CHOSES. - BAIL COMMERCIAL. - Obligations entre parties. - Travaux de transformation effectués par le preneur. - Coût dépassant trois années de loyer.

Si le coût des travaux effectués dans les lieux loués par le preneur dépasse trois années de loyer, la transformation ne tombe pas sous l'application de l'article 7 de la loi sur les baux commerciaux.

-CODE CIVIL DU 30-04-1951,ART 7
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Numéro : RC966R3_1 Date : 1996-06-27 -Juridiction : HOF VAN CASSATIE, NEDERLANDSE AFDELING, 1E KAMER- Siège : BAETE-SWINNEN- Rapporteur : WAUTERS -Min. Public : DE SWAEF- Numéro de rôle : C950360N

HUUR VAN GOEDEREN. - HANDELSHUUR. - Verplichtingen van partijen. - Verbouwing door huurder. - Kosten hoger dan drie jaar huur.

Zo de kosten van de werken die de huurder aan het pand heeft uitgevoerd, drie jaar huur overschrijden, valt die verbouwing buiten het toepassingsgebied van art. 7 Handelshuurwet.

-BURGERLIJK WETBOEK VAN 30-04-1951,ART 7
HET HOF, Gelet op het bestreden vonnis, op 15 mei 1995 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde; Over het tweede middel, gesteld als volgt : schending van artikel 7 van de Wet van 30 april 1951 op de handelshuurovereenkomsten met het oog op de bescherming van het handelsfonds zoals gewijzigd door artikel 48, § 4 van de Wet van 5 juli 1963, opgenomen in boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling IIbis van het Burgerlijk Wetboek, doordat de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde in het bestreden vonnis de vordering van eerste verweerster gegrond verklaart en de handelshuurovereenkomst lastens eisers ontbonden verklaart op grond dat : "Uit het voorgelegde fotomateriaal blijkt dat (eisers) een loods hebben aangebouwd, weliswaar met toestemming van de diensten van stedebouw, doch zij bewijzen ten genendele, conform artikel 7 van de Wet van 30 april 1951 op de handelshuur, zich van de toestemming van de verhuurder te hebben verzekerd (...); (dat) niet betwist (is) geworden dat de kosten door huurders in casu gemaakt 2,5 miljoen bedragen, aldus ruim de drie jaar huur overschrijdend; (dat eisers) zich derhalve (dienen) te schikken naar de bepalingen van artikel 7 van de handelshuurwet, (eerste verweerster) is derhalve gerechtigd de verbreking te vorderen" (vonnis, p. 7), terwijl artikel 7 van de Wet van 30 april 1951 de huurder het recht verleent verbouwingen aan het gehuurde goed uit te voeren mits naleving van de in dit artikel voorgeschreven formaliteiten; Gezegd artikel 7 uitsluitend betrekking heeft op verbouwingswerken waarvan de kosten drie jaar huur niet te boven gaan; Wanneer de kostprijs van de door de huurder uitgevoerde verbouwingswerken drie jaar huur overschrijdt, deze niet verplicht is de bepalingen van artikel 7 na te leven en de niet naleving van gezegd artikel 7 dan ook geen grond tot ontbinding van de handelshuurovereenkomst kan uitmaken, zodat de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde haar beslissing niet naar recht verantwoordt (schending van artikel 7 van de Wet van 30 april 1951 op de handelshuurovereenkomsten met het oog op de bescherming van het handelsfonds, zoals gewijzigd door artikel 48, § 4 van de Wet van 5 juli 1963, opgenomen in boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling II bis van het Burgerlijk Wetboek) : Over het vierde middel, gesteld als volgt : schending van de artikelen 1319, 1320, 1322 van het Burgerlijk Wetboek en 812 van het Gerechtelijk Wetboek, doordat het bestreden vonnis, na te hebben vastgesteld dat "bij akte in tussenkomst en gemeen- en tegenstelbaar verklaring d.d. 10/11/1994 (eisers) (tweede verweerder) gedagvaard (hebben) teneinde te horen zeggen voor recht dat indien deze zijn bevoegdheid als afgevaardigd-bestuurder van (eerste verweerster) zou hebben overschreden en geen mandaat tot verkoping van kwestig onroerend goed zou hebben gehad, hij (eisers) dient te vrijwaren voor alle schade die dezen tengevolge van zijn beweerde bevoegdheidsoverschrijding zouden hebben geleden" (vonnis p. 4-5), deze vordering onontvankelijk verklaart en de kosten ervan ten laste legt van eisers, op grond dat deze vordering, in weerwil van artikel 812 van het Gerechtelijk Wetboek pas in graad van beroep werd ingesteld, terwijl, eerste onderdeel, eisers bij dagvaarding van 10 november 1994 vorderden het te wijzen vonnis gemeen en tegenstelbaar te verklaren aan tweede verweerder en zelfs uitdrukkelijk stelden dat, nu de zaak zich reeds in graad van beroep bevond, enkel nog deze gemeen- en tegenstelbaarverklaring kon gevorderd worden, De Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde door te stellen dat eisers bij akte van 10 november 1994 vorderden dat voor recht zou worden gezegd dat tweede verweerder hen dient te vrijwaren voor alle schade die zij tengevolge van zijn beweerde bevoegdheidsoverschrijding zouden geleden hebben, aan deze akte een draagwijdte toekent die onverenigbaar is met de bewoordingen ervan, zodat de Rechtbank van eerste aanleg de bewijskracht schendt van de dagvaarding van 10 november 1994 en zodoende haar beslissing niet naar recht verantwoordt (schending van de artikelen 1319, 1320, 1322 van het Burgerlijk Wetboek) : Overwegende dat het vonnis met de in het middel weergegeven redenen, van de dagvaarding tot tussenkomst en bindendverklaring een uitlegging geeft die met de bewoordingen ervan onverenigbaar is; Dat het onderdeel gegrond is; Overwegende dat de overige grieven niet tot ruimere cassatie kunnen leiden;

OM DIE REDENEN, Vernietigt het bestreden vonnis, behalve in zoverre dit het hoger beroep ontvankelijk verklaart; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde vonnis; Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over; Verwijst de aldus beperkte zaak naar de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent, zitting houdende in hoger beroep.



Comments: Post a Comment

<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?